Hella Haasse – Draad

0
Dag en nacht
probeer ik van een woord een gebaar
dat ik van je vang
een ketting te maken
de draad is lang
gaat door talloze straten
die ik niet ken
door ik moet aan het werk
door ik las in de krant
door een zomer in Bern een nacht in Gent
door het spijt me wat zeg je ik luisterde niet
door fabrieken en vrouwen en pleinen met trams
door longen en spieren en wervels wat helpt het
dat ik het geloof als je zegt dit ben ik
ik moet je verzamelen uit je gebaren
uit je gedachten die ik niet ken
die ik niet kan eigenen als een hebzuchtig landbezitter
als een kakelende domme kloek haar kuikens
als een vermakelijk rover die de postkoets aanhoudt.
Handen omhoog, lieveling

Feest!!

1

Hoera, we bestaan 2000 dagen!

Willem Wilmink – Troostlied voor wie met Kerst alleen is

0

Wees niet zo bang voor Kerst.
Het zijn twee dagen,
dat is niet meer dan achtenveertig uur.
En uren, het ene vlug, het andere trager,
uren vervliegen op den duur.

Raak niet verloren in herinneringen,
wees toch een beetje wijzer deze keer.
Zing maar ‘Stille nacht’ als je kunt zingen,
want stil zal het zijn, die nachten. Zeer.

Zing in jezelf: ‘De witte vlokken zweven.’
Terwijl de regen langs de pannen ruist.
Het kind is niet in Bethlehem gebleven:
Het is naar Golgotha verhuisd.

Gedenk de dieren op de schalen en borden,
die zitten meer dan jij in de puree.
Eten is beter dan gegeten worden
ook in de glans van Lucas 2.

Zeg ‘nee’ als mensen je te eten vragen,
want in een andermans gelukkige gezin
daar is de kerstboom enkel te verdragen
met een uitslaande brand erin.

Wees niet zo bang voor Kerst.
Het zijn twee dagen.

Ingmar Heytze – Voor de liefste onbekende

0

Wat ben ik blij dat ik je nog niet ken.
Ik dank de sterren en de maan
dat iedereen die komt en gaat
de diepste sporen achterlaat, behalve jij,
dat jij mijn deuren, dicht of open,
steeds voorbijgelopen bent.

Het is maar goed dat je me niet herkent.
Kussen onder straatlantaarns
en samen dwalen door de regen,
wéér verliefd zijn, wéér verliezen,
bijna sterven van verdriet –
dat hoeft nu allemaal nog niet.

Ik ben nog niet aan ons gehecht.
Ik kijk bepaald niet naar je uit.
Neem de tijd, als je dat wilt.
Wacht een maand, een jaar,
de eeuwigheid en één seconde meer –
maar kom, voor ik mijn ogen sluit.

Froukje van der Ploeg – Uit

0

Ze vraagt zich af hoe het is
om weer alleen te zijn.

De man met wie ze woont staat nietsvermoedend
te werken in haar tuin. Zij haalt de sleutels
van zijn bos.

Bedenkt hoe ze vrienden familie het nieuws
zal brengen. De tafel weer voor het raam
de kast terug in de oude kleur.

Merkt hij al iets? Hij plant tulpenbollen
voor het voorjaar. Ze lacht als altijd,
zoekt vast de ruzies op in haar hoofd.
Gumt zijn naam van de verjaardagskalender.

P.N. van Eyck – De tuinman en de dood

0

Een Perzisch Edelman:

Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: “Heer, Heer, één ogenblik!

Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.

Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.

Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!” –

Van middag (lang reeds was hij heengespoed)
Heb ik in ‘t cederpark de Dood ontmoet.

“Waarom,” zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
“Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?”

Glimlachend antwoordt hij: “Geen dreiging was ‘t,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,

Toen ‘k ‘s morgens hier nog stil aan ‘t werk zag staan,
Die ‘k ‘s avonds halen moest in Ispahaan.”

Lezerworm, bedankt Elsa!

1

Han G. Hoekstra – De ceder

1

Ik heb een ceder in mijn tuin geplant,
gij kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen.
Een binnenplaats meesmuilt ge, sintels, schillen,
en schimmel die een blinde muur aanrandt,
er is geen boom, alleen een grauwe wand.
Hij is er, zeg ik, en mijn stem gaat trillen,
ik heb een ceder in mijn tuin geplant,
gij kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen.

Ik wijs naar buiten, waar zijn ranke, prille
stam in het herfstlicht staat, onaangerand,
niet te benaderen voor noodlots grillen,
geen macht ter wereld kan het droombeeld drillen.
Ik heb een ceder in mijn tuin geplant.

C.O. Jellema – Tijdopname

0

Op ‘t gras vannacht zag ik mijn ouders zitten,
luchtig gekleed in voorjaarsochtendlicht;
‘k herkende hen eerst niet aan hun gezicht
maar aan hun houding, als vanouds in witte

tuinstoelen naast elkaar, hun blik gericht
verwelkomend op mij; ik kwam niet nader,
dronk het beeld in, het beeld van moeder, vader,
en achter mij groeide de toekomst dicht.

Die tuin nu wandelpark, het huis kantoor,
niets weet mij daar nog, de voetstap van vreemden
wiste door jaren heen van ons elk spoor.

En toch vannacht dat grasveld, zij daardoor
nog op hun vaste plek, nog geen ontheemden,
en wie ik werd ging in hun blik teloor.

Jean Pierre Rawie – Raadsel

0

De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag.
Een jaar is zo voorbij, terwijl uren
elk wel een eeuwigheid lijken te duren,
en morgen wordt als gister en vandaag.

De mens is niet gelukkig van nature,
en kwelt zichzelf met steeds dezelfde vraag
waarop geen antwoord is. Je zou zo graag
iets door de spiegel zien, maar blijft turen.

Er valt geen enkel onheil te vermijden,
en dat de dood komt, is een zekerheid
waaraan je geen gedachte meer wilt wijden.

Je raakt de mensen en de dingen kwijt,
tot je het leven langzaam voelt verglijden
en deel wordt van het raadsel van de tijd.

Go to Top