Poezie

C.O. Jellema – Tijdopname

0

Op ‘t gras vannacht zag ik mijn ouders zitten,
luchtig gekleed in voorjaarsochtendlicht;
‘k herkende hen eerst niet aan hun gezicht
maar aan hun houding, als vanouds in witte

tuinstoelen naast elkaar, hun blik gericht
verwelkomend op mij; ik kwam niet nader,
dronk het beeld in, het beeld van moeder, vader,
en achter mij groeide de toekomst dicht.

Die tuin nu wandelpark, het huis kantoor,
niets weet mij daar nog, de voetstap van vreemden
wiste door jaren heen van ons elk spoor.

En toch vannacht dat grasveld, zij daardoor
nog op hun vaste plek, nog geen ontheemden,
en wie ik werd ging in hun blik teloor.

Jean Pierre Rawie – Raadsel

0

De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag.
Een jaar is zo voorbij, terwijl uren
elk wel een eeuwigheid lijken te duren,
en morgen wordt als gister en vandaag.

De mens is niet gelukkig van nature,
en kwelt zichzelf met steeds dezelfde vraag
waarop geen antwoord is. Je zou zo graag
iets door de spiegel zien, maar blijft turen.

Er valt geen enkel onheil te vermijden,
en dat de dood komt, is een zekerheid
waaraan je geen gedachte meer wilt wijden.

Je raakt de mensen en de dingen kwijt,
tot je het leven langzaam voelt verglijden
en deel wordt van het raadsel van de tijd.

Herman de Coninck – Hotel Eden

0

En ‘s nachts gingen we naakt zwemmen, we zwommen
onze namen op het water, ik zwom An in twee
grote letters, jij zwom uitgebreid aan de naam
Herman, en met de gouden maan eroverheen
leek het wel of we onze namen definitief
genoteerd hadden op een van de gewijde bladzijden
van het Boek.

Nadien kuste ik de waterdruppels
van je gezicht, voorzichtig één voor één
zoals een pointillist toetsjes aanbrengt
op zijn doek ‘naakte vrouw bij maanlicht’,
en in geen enkele vergelijking pasten je
borsten zo mooi als in mijn handen.

En in bed, ik kwam al van ver aan-
gerend declamerend ‘Hier Ruk Ik Aan
Met Een Erectie Als Een Pompiersladder
Om Jouw Brand Te Blussen’ en we lachten
en wat maakten we een leven

dat we negen maanden later
Tomas zouden noemen.

Ida Gerhardt – Onvervreemdbaar

0

Dit wordt ons niet ontnomen: lezen,
en ademloos het blad omslaan,
ver van de dagelijksheid vandaan.
Die lezen mogen eenzaam wezen.

Zij waren het van kind af aan.

Hen wenkt de wereld waar de groten,
de tijdelozen, voortbestaan.
Tot wie wij kleinen mogen gaan;
de enigen die ons nooit verstoten.

Go to Top