Dag en nacht
probeer ik van een woord een gebaar
dat ik van je vang
een ketting te maken
de draad is lang
gaat door talloze straten
die ik niet ken
door ik moet aan het werk
door ik las in de krant
door een zomer in Bern een nacht in Gent
door het spijt me wat zeg je ik luisterde niet
door fabrieken en vrouwen en pleinen met trams
door longen en spieren en wervels wat helpt het
dat ik het geloof als je zegt dit ben ik
ik moet je verzamelen uit je gebaren
uit je gedachten die ik niet ken
die ik niet kan eigenen als een hebzuchtig landbezitter
als een kakelende domme kloek haar kuikens
als een vermakelijk rover die de postkoets aanhoudt.
Handen omhoog, lieveling